Rechtbank verklaart strafvordering tegen beklaagden in zaak lastens DEME onontvankelijk

04/09/2024

De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen – afdeling Gent heeft de strafvordering tegen 10 beklaagden – waaronder baggerbedrijf DEME - onontvankelijk verklaard. Zij moesten zich verantwoorden voor valsheid in geschriften, actieve en passieve omkoping, witwassen en het verbergen van criminele vermogensvoordelen. Volgens de rechtbank waren er verschillende elementen waardoor het recht op een eerlijk proces werd geschonden.

Aanleiding rechtszaak

De Belgische baggerbedrijven DEME (Dredging, Environmental & Marine Engineering NV) en Jan De Nul stelden zich in 2013 kandidaat om baggerwerken uit te voeren in de haven van Sabetta. Deze Russische stad ligt op het Jamal-schiereiland in het noorden van Rusland, dat bekend staat om zijn grote gasvoorraden. Na de nodige baggerwerken zou daar een LNG-terminal worden gebouwd.

Het Russische bedrijf USK Most werd als hoofdaannemer aangesteld. Voor de uitvoering van de baggerwerken werd via een commerciële aanbesteding een onderaannemer gezocht. Hoewel Jan De Nul nv in 2012 en 2013 reeds een eerste fase van de baggerwerken had uitgevoerd, werd de aanbesteding toegekend aan Mordraga LCC, een dochteronderneming van DEME. De werken zouden in onderaanneming worden uitgevoerd door Baggerwerken Decloedt & Zoon nv,  eveneens voor 100 % dochteronderneming van DEME.

Omdat Jan De Nul nv vermoedde dat er sprake was van omkoping, werd er een klacht ingediend bij het parket van Oost-Vlaanderen. Jan De Nul baseerde zich hiervoor op talrijke e-mails tussen de beklaagden, mailverkeer dat Jan De Nul naar eigen zeggen via een gunstige wind in bezit had gekregen. Op basis van deze klacht startte het parket in 2016 een opsporingsonderzoek.

Onderzoek

Een eerste onderzoekdaad bestond in het versturen van een internationaal rechtshulpverzoek naar de Verenigde Staten om de authenticiteit van deze e-mails na te gaan. Nog voor de resultaten hiervan gekend waren, bracht het openbaar ministerie een vordering uit tot het instellen van een gerechtelijk onderzoek.  

Het gerechtelijk onderzoek werd begin 2022 afgesloten. Tien beklaagden werden doorverwezen naar de correctionele rechtbank.

Verschillende beklaagden vroegen dat de strafvordering onontvankelijk werd verklaard. Volgens hen had de burgerlijke partij (Jan De Nul) belangrijk bewijsmateriaal – met name het talrijke mailverkeer tussen de diverse beklaagden - onrechtmatig verkregen. Hierdoor kon er geen sprake zijn van het recht op een eerlijk proces.

Vonnis

De rechtbank heeft deze vraag gevolgd en de strafvordering tegen de 10 beklaagden onontvankelijk verklaard. Voor de rechtbank is er effectief sprake van de schending van het recht op een eerlijk proces, hetgeen tot op vandaag niet meer kan worden hersteld.

In een eerste fase oordeelde de rechtbank dat de talrijke e-mails inderdaad op onrechtmatige wijze werden verkregen, zodat zij niet langer deel kunnen uitmaken van het dossier. Ook alle onderzoeksresultaten die werden bekomen op grond van dit onrechtmatig bewijs kunnen daardoor niet langer deel uitmaken van het dossier.

In een tweede fase oordeelde de rechtbank dat het recht van de beklaagden op een eerlijk proces in zijn geheel, op ernstige en onherstelbare wijze werd geschonden.

Volgende elementen speelden daarin een belangrijke rol:

  • De vaststelling dat uit de chronologie van het opsporings- en gerechtelijk onderzoek is gebleken dat het onrechtmatig verkregen bewijs de enige en integrale basis vormde voor de opstart van deze onderzoeken.
  • Bij het verzamelen van de onrechtmatig verkregen e-mails werd bovendien een inbreuk gepleegd op een aantal grondrechten, zoals het recht op de eerbiediging van het privéleven en van de private aard van communicatie, correspondentie en digitale gegevens.
  • Uit bepaalde elementen van het onderzoek leidt de rechtbank af dat dit onrechtmatig verkregen bewijs de onderzoekers van meet af aan in een tunnelvisie deed belanden (bewoordingen, chronologie) en het onderzoek bijgevolge onvoldoende à décharge werd gevoerd.
  • Ondanks herhaaldelijk aandringen van de beklaagden en hun advocaten werd op geen enkel moment enig verzoek tot internationale rechtshulp aan Rusland overgemaakt, nochtans het land waar de kern van het vermeende misdrijf zich bevond. Vandaag kan dit, wegens de gekende problematiek, niet meer plaatsvinden.
  • De beklaagden werden voor het eerst verontrust ingevolge de huiszoekingen die plaatsvonden in maart 2018, zodat er intussen meer dan 6 jaren zijn verstreken.