Zes beklaagden veroordeeld voor opzettelijke slagen met dood tot gevolg aan inbreker
De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, heeft zes beklaagden veroordeeld tot werkstraffen wegens opzettelijke slagen met de dood tot gevolg. Hoewel de beklaagden in een eerste fase wettig handelden, hebben zij nadien in een emotionele gemoedstoestand en zonder de vereiste hoedanigheid of vaardigheden niet-proportioneel geweld gebruikt. Op die manier werd de grens van het wettelijk toelaatbare overschreden.
Feiten
Op 9 november 2022 meldt een zaakvoerster aan de politiezone Puyenbroeck dat er al enkele jaren regelmatig brandstof wordt gestolen op de terreinen van haar transportbedrijf. De dader slaat bijna altijd toe op een dinsdagavond. Hij zou de brandstof uit de vrachtwagens stelen door middel van een tuinslang.
De zaakvoerster stelt voor om de komende dinsdag met enkele vrienden en familieleden in het bedrijf aanwezig te blijven en de bewakingscamera’s in de gaten te houden. Ze zullen meteen de politie verwittigen als ze iets verdachts opmerken. De politie adviseert om niet tussenbeide te komen of geweld te gebruiken, maar belooft met een patrouille in de buurt te zullen zijn.
Op dinsdagavond 15 november 2022 krijgt de politie een oproep van de zaakvoerster: er was een inbreker betrapt op het bedrijfsterrein, en hij was ondertussen weggelopen via de akkers achter het gebouw.
Even later komt de politie ter plaatse op de locatie waar de inbreker werd staande gehouden. Daar merken ze dat vijf mannen rond een andere man staan. Die man ligt op de grond, is geboeid met snelbinders en zijn ogen zijn gesloten. Hij geeft geen enkele reactie bij enkele slagen op de wangen, en zijn gezicht heeft een bleke grauwe kleur. De politie start met de reanimatie en roept de MUG op. De artsen stellen even later de dood van de man vast. De vijf aanwezige mannen worden gearresteerd.
Verklaring beklaagden
Tijdens de ondervragingen biedt zich spontaan een zesde man aan, die ook bij de feiten betrokken was. De verklaringen van de zes mannen lopen in grote mate gelijk.
De mannen vertelden dat ze zich verstopt hadden op de bedrijfsterreinen om te proberen een inbreker op heterdaad te betrappen. Via een nachtkijker konden ze hem opmerken. De inbreker had twee blauwe jerrycans en een tuinslang in de hand. Hij vluchtte meteen weg via de velden aan de achterzijde van het terrein. Tijdens de achtervolging bedreigde de inbreker de achtervolgers met een mes. Een van de mannen (de tweede beklaagde) raakte de inbreker met een stok, waarna de eerste beklaagde de inbreker tegen de grond werkte.
De mannen hielden de inbreker daarna collectief in bedwang en bonden met snelbinders zijn handen op zijn rug. De inbreker verzette zich hevig, waarbij zijn gezicht op één of meerdere momenten de grond raakte en er aarde in zijn neus, mond en onder zijn ogen kwam. Tijdens deze overmeestering incasseerde de inbreker verschillende vuistslagen van de eerste beklaagde. Toen de inbreker even later rustig en stil werd, legden de beklaagden hem op zijn rug. Op dat moment gaf hij reeds geen teken van leven meer. De beklaagden stelden dat het alleen hun bedoeling was om de inbreker vast te houden en hem dan over te leveren aan de politie.
Verklaring wetsdokter
De wetsdokter stelde na de autopsie volgende zaken vast:
- Er werden geen opvallende traumatische verwondingen vastgesteld.
- Er waren geen pathologische anatomische afwijkingen die zouden kunnen wijzen op een relevante ziektoestand die de dood kon veroorzaken.
- De uitwendige schaafwonden in het gezicht, op het hoofd en op de schedelhuid wezen op repetitief stomp en/of schurend geweld. Deze wonden konden veroorzaakt zijn door één of meerdere slagen tegen het hoofd en/of door contact met een harde ondergrond.
- Er werd vuil, vermoedelijk aarde, aangetroffen op het gezicht, maar vooral ook rond de mond, in de neus, op de lippen en tussen de tanden.
- Bij het toxicologisch onderzoek werden geen sporen van drugs, geneesmiddelen of overdadig alcoholgebruik gevonden.
De wetsdokter concludeerde dat een combinatie van factoren had bijgedragen aan het overlijden: asfyxie door kneveling, een stressvolle situatie en agitatie bij het slachtoffer, een voorafgaande fysieke inspanning, hevig verzet en obesitas.
Zo moest het overlijden geassocieerd worden met de belemmerende positie waarin het slachtoffer zich bevond (immobilisatie in buikligging en met de handen op de rug gebonden). Hierdoor konden hartritmestoornissen ontstaan door een verhoogde zuurtegraad in het bloed (onder andere veroorzaakt door fysieke inspanning en een toename van de stresshormonen). Door de belemmerde positie konden ademhalingsmechanismen deze stoornissen ook niet of onvoldoende compenseren. Er kon daarenboven ook sprake zijn van smoring, gelet op de aarde die werd aangetroffen rond de mond, op de lippen en tussen de tanden van het slachtoffer.
Tenlasteleggingen
Op basis van deze feiten moesten zes beklaagden zich verantwoorden voor opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen, met de omstandigheid dat deze werden toegebracht zonder het oogmerk om te doden, en toch de dood hebben veroorzaakt.
Motivering rechtbank schuldvraag
Bij haar beslissing hield de rechtbank onder andere rekening met volgende elementen:
- Er bestaat geen enkele redelijke twijfel over het oorzakelijk verband tussen het overlijden van het slachtoffer en de doelbewuste fysieke handelingen van de beklaagden.
- Elk van de beklaagden heeft wetens en willens deelgenomen aan de uitvoering van het voornemen om het slachtoffer met behulp van snelbinders aan zijn armen te immobiliseren en te weerhouden tot de komst van de politie.
- Het immobiliseren van een zich hevig verzettende persoon, eventueel in combinatie met druk op het lichaam zoals het plaatsen van een knie op de schouder, kan een plots overlijden tot gevolg hebben. Het gegeven dat de immobilisatie door de beklaagden van relatief korte duur was, doet hier geen afbreuk aan.
- Het gezicht van het slachtoffer werd op een gegeven moment wel degelijk doelbewust tegen het grondoppervlak geduwd en/of gehouden, wat leidde tot ademnood en het uiteindelijke overlijden. De beklaagden hebben deze prangende realiteit op het ogenblik van de feiten miskend, in hun veronderstelling dat het slachtoffer deed alsof en niet veel medelijden verdiende.
- De verzwarende omstandigheid van de voorbedachtheid is voor de rechtbank niet bewezen in hoofde van de beklaagden. Uit geen enkel objectief element in het strafdossier blijkt dat het gebruik van fysiek geweld reeds voorafgaandelijk planmatig en weloverwogen was voorzien.
- De beklaagden hadden het recht om het slachtoffer vast te houden in afwachting van de komst van de politie. Echter hebben zij dit recht niet met vereiste omzichtigheid en proportionaliteit toegepast. Het knevelen van een persoon in buikligging met de handen op de rug is namelijk een fysiek ingrijpende handeling, die zelfs fatale gevolgen kan hebben, zoals in casu ook is gebleken. De beklaagden beschikten niet over de vereiste vaardigheden of een neutrale en objectieve gemoedstoestand om een persoon op een dergelijke wijze – zoals een ervaren politieagent dit zou doen – van diens vrijheid te beroven. Zij hebben zich ook niet tijdig vergewist van de toestand van het slachtoffer. Bovendien hebben zij gehandeld tegen het advies van de wijkinspecteur in, die duidelijk had aangegeven dat het in beginsel niet de bedoeling was om geweld te gebruiken.
- Er was voor de rechtbank slechts deels sprake van wettelijke zelfverdediging. Concreet gaat het dan om het slaan met de stok en het naar de grond brengen van het slachtoffer, hetgeen in verhouding staat tot de gewelddadige aanvalspoging met een mes. Bij de tweede fase – het boeien en in bedwang houden van het slachtoffer – ontbrak de proportionele verhouding tussen de daden van de beklaagde en het aanwezige gevaar. Om diezelfde redenen was er ook geen sprake van uitlokking.
Vonnis rechtbank van eerste aanleg
Het Openbaar Ministerie vorderde voor elk van de beklaagden de gunst van de opschorting.
De rechtbank is hier niet op ingegaan. Zij stelt een veroordeling tot een straf noodzakelijk om de strafdoelstellingen te realiseren (onder meer gericht op het herstel van het maatschappelijk evenwicht en de handhaving van essentiële maatschappelijke normen). Het verlenen van de gunst van de opschorting is niet van aard om deze doelstellingen te verwezenlijken.
De rechtbank veroordeelde alle beklaagden elk tot een werkstraf van 150 uren.
De rechtbank stelt dat de feiten ernstig zijn en getuigen van een verstoord waarden- en normenpatroon op het zeer specifieke moment van de feiten. De rechtbank stelt vast dat de beklaagden in een eerste fase wettig hebben gehandeld doch nadien, in een emotionele gemoedstoestand en zonder over de vereiste hoedanigheid of vaardigheden te beschikken, niet-proportioneel geweld hebben gebruikt en zodoende de grens van het wettelijk toelaatbare hebben overschreden. De rechtbank hield daarnaast ook rekening met de specifieke omstandigheden waarin de feiten zich hebben afgespeeld, inzonderheid waarbij de aanvankelijke handelingen van de beklaagden waren ingegeven door een uiting van solidariteit en burgerzin. Er werd ook rekening gehouden met het strafrechtelijke verleden van de beklaagden. Zo bevond de eerste beklaagde zich in staat van wettelijke herhaling, aangezien het nieuwe misdrijf gepleegd werd binnen een termijn van 5 jaar nadat hij werd veroordeeld door de politierechtbank van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde. Geen van de beklaagden heeft reeds correctionele veroordelingen opgelopen.
De rechtbank stelt dat een werkstraf de sociale en familiale banden van de beklaagden niet verstoort en in hoofdzaak is gericht op hun resocialisatie en re-integratie, en veronderstelt dat de beklaagden, bij wijze van symbolisch herstel van de schade aan de gemeenschap, de hen opgelegde werkstraf op nauwkeurige, geëngageerde en gedisciplineerde wijze uitvoert. De omvang van de werkstraf moet de beklaagden doen beseffen dat hun handelwijze een onduldbare agressie uitmaakt tegen de maatschappij en aan de maatschappij schade heeft berokkend die in wezen onherstelbaar is.
Aan de burgerlijke partijen (weduwe en twee kinderen van het slachtoffer) moeten de beklaagden een totale schadevergoeding van 50.100 euro en een rechtsplegingvergoeding van 4.709,30 euro betalen. De rechtbank besliste tot een aansprakelijkheidsverdeling die inhoudt dat één derde van de schade door de eigen fout van het slachtoffer werd veroorzaakt.
Geanonimiseerd vonnis
Het geanonimiseerde vonnis van kan u hieronder nalezen.