Kunstenaar vrijgesproken wegens misbruik van vertrouwen en diefstal

02/06/2025

De rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, heeft een beklaagde vrijgesproken wegens misbruik van vertrouwen en diefstal. De beklaagde zou als kunstenaar een kunstwerk aan twee verschillende kopers hebben verkocht.

Feiten

Eind 2012 gaf de kunstenaar een Zwitserse kunstgalerij de opdracht om zijn kunstwerk ‘Chapel’ - een schaalmodel van een gotische kapel - te verkopen. Op 12 januari 2013 sloot de kunstgalerij een verkoopovereenkomst met een Amerikaanse vennootschap. De koopprijs werd bepaald op 650.000 euro en zou in zes schijven worden betaald. Alle voorziene betalingen werden uitgevoerd, zodat de Amerikaanse vennootschap ervan uitging dat ze, begin september 2013, eigenaar was geworden van het kunstwerk. Door diverse omstandigheden bleef het kunstwerk in de tussentijd in het atelier van de kunstenaar staan.

Op 6 juli 2015 verkocht de kunstenaar hetzelfde werk aan Katoen Natie voor de prijs van 400.000 euro.

Tenlastelegging

Op basis van deze feiten moest de kunstenaar zich voor de rechtbank verantwoorden voor misbruik van vertrouwen ten aanzien van de Amerikaanse vennootschap.

Vrijspraak

De rechtbank achtte de tenlasteleggingen tegen de beklaagde niet bewezen. Hij werd vrijgesproken voor de feiten, zowel onder de kwalificatie misbruik van vertrouwen als onder de eveneens mogelijke (her)kwalificatie diefstal.

Beoordeling rechtbank schuldvraag

Bij haar beoordeling hield de rechtbank onder andere rekening met volgende elementen:

Om het misdrijf ‘diefstal’ of het misdrijf ‘misbruik van vertrouwen’ bewezen te verklaren, moet het bewijs worden geleverd dat de kunstenaar – door het kunstwerk aan Katoen Natie te verkopen – wetens en willens een handeling heeft gesteld waardoor hij het eigendomsrecht van de Amerikaanse koper aantastte. Er moet bewezen worden dat de kunstenaar heeft gehandeld alsof hij de eigenaar was van die zaak, terwijl hij dat in werkelijkheid niet was, met moedwillige miskenning van het gegeven dat het kunstwerk in werkelijkheid aan de Amerikaanse koper toebehoorde.

Hiervoor moeten de aard en de inhoud van de onderliggende rechtsverhoudingen tussen de diverse partijen en hun afgesloten overeenkomsten worden onderzocht en juridisch gekwalificeerd. Op basis van onder andere mailverkeer bleek dat de kunstenaar aan de galerij de opdracht had gegeven om het kunstwerk te verkopen voor een prijs tussen 650.000 en 750.000 euro. Na aftrek van de commissie moest de galerij een bedrag van 400.000 euro aan de kunstenaar overmaken.

Commissieovereenkomst – uitgestelde eigendomsoverdracht tot integrale betaling aan kunstenaar

Een dergelijke overeenkomst tussen kunstenaar en galerij is, juridisch gezien, een commissieovereenkomst. De galerij handelt hierbij finaal in eigen naam, maar (grotendeels) voor rekening van de kunstenaar. Dit is juridisch gezien geen rechtstreekse, maar een onrechtstreekse lastgevingsovereenkomst. Aangezien het gaat om het verkopen van andermans zaak, brengt de verkoop hierbij niet automatisch een eigendomsoverdracht teweeg. Deze eigendomsoverdracht kan pas plaatsvinden na een voorafgaande of naderhand gemanifesteerde instemming (ook ‘bekrachtiging’ genoemd) van de eigenaar (in dit geval de kunstenaar, die het kunstwerk nog in zijn bezit had).

Op basis van gegevens uit het strafdossier valt het niet uit te sluiten dat de kunstenaar en de galerij waren overeengekomen dat de eigendomsoverdracht van het kunstwerk pas zou geschieden nadat de galerij het afgesproken deel van de verkoopprijs aan de kunstenaar had overgemaakt. De kunstenaar beweert dat bovenstaande regeling tussen de galerij en hemzelf expliciet dan wel impliciet  was overeengekomen. Deze bewering is op zich niet onaannemelijk en wordt door geen enkel objectief element van het strafdossier tegengesproken. Daarom moet ze, in het voordeel van de kunstenaar, strafrechtelijk gezien voor waar worden aangenomen.

Geen uitgestelde eigendomsoverdracht tot integrale betaling aan kunstenaar in overeenkomst tussen galerij en Amerikaanse koper

Bovenstaande geformuleerde clausule van een uitgestelde eigendomsoverdracht (tot wanneer de kunstenaar zijn deel van de verkoopprijs volledig heeft ontvangen) werd niet voorzien in de verkoopovereenkomst tussen de galerij en de Amerikaanse koper. De eigendomsoverdracht ging volgens deze overeenkomst immers reeds geschieden vanaf de betaling van de koopsom aan de galerij. De feitelijke hypothese dat dit een gevolg is van een beslissing van de galerij die in strijd was met de wil van de kunstenaar, is niet geheel onaannemelijk en moet dus in het voordeel van de kunstenaar voor waar worden aangenomen. Vanuit strafrechtelijk oogpunt moet elke redelijke twijfel in het voordeel van de beklaagde spelen.

Het onderzoek wees ook niet uit dat de verkoopovereenkomst tussen de galerij en de Amerikaanse koper aan de kunstenaar zou zijn overgemaakt. Daarom moet in het voordeel van de kunstenaar worden aangenomen dat hij op geen enkel moment op de hoogte was van de concrete inhoud hiervan, en dus ook niet van het daarin vastgelegd tijdstip van eigendomsoverdracht van het kunstwerk.

Betalingen

Het onderzoek wees evenmin uit dat de betalingen van de Amerikaanse koper door de Zwitserse galerij werden doorgestort naar één van de rekeningen van de kunstenaar. Het tegendeel is zelfs waarschijnlijk, afgaande op het eerder in Zwitserland gevoerd strafonderzoek naar het frauduleus faillissement van de galerij.

Nog steeds eigenaar

De rechtbank neemt bijgevolg de hypothese voor waar aan waarin de kunstenaar nog steeds eigenaar was van het kunstwerk toen hij dit – geconfronteerd met de prangende betaalproblemen van de achteraf failliet gegane kunstgalerij – op 6 juli 2015 aan Katoen Natie verkocht. Volgens diezelfde hypothese was de Amerikaanse koper op dat moment geen eigenaar van het kunstwerk.

De verkoop van het kunstwerk door de kunstenaar kon – in die hypothese – dan ook geen aantasting van het eigendomsrecht van de Amerikaanse koper inhouden. Er was dan ook geen sprake van misbruik van vertrouwen, noch van diefstal.

Mogelijke schade aan de burgerlijke partij

De rechtbank is anderzijds niet blind voor het feit dat de kunstenaar door de verkoop aan Katoen Natie elke aanspraak van de burgerlijke partij (Amerikaanse koper) op het kunstwerk onmogelijk heeft gemaakt, waarbij deze verkoop mogelijk en per hypothese als een door de kunstenaar begane contractuele en/of buitencontractuele fout zou kunnen worden bestempeld. Ook in bovenstaande hypothese was in hoofde van de kunstenaar immers de verbintenis ontstaan om het kunstwerk in dezelfde staat bij te houden en te bewaren om het, na ontvangst van de nodige betalingen vanwege de galerij, aan de galerij of de koper te bezorgen. Deze verplichting lijkt hij mogelijk te hebben geschonden.

Deze vaststelling is vanuit strafrechtelijk oogpunt echter irrelevant. De strafwet bestraft onder het misdrijf ‘diefstal’ immers niet enige loutere schending van een aanspraak en/of een verbintenis (ook niet deze waardoor verhinderd wordt dat diegene die aanspraak kan maken op de uitvoering ervan eigenaar zou worden van het voorwerp van de vermeende diefstal of het vermeende misbruik van vertrouwen). Deze rechtbank heeft zich als strafrechter dan ook niet uit te spreken over de vraag of deze handeling van de kunstenaar al dan niet een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm en/of een schending van enige contractuele verbintenis vormt, waardoor aan de burgerlijke partij schade zou zijn berokkend. Dit geldt eveneens voor de vraag hoe deze gebeurlijke schade zou moeten worden hersteld of vergoed.