Op 17 juni 2025 heeft de burgerlijke sectie van de rechtbank de vordering van 11 eisende partijen tegen het gemeenschapsonderwijs (Go!) en scholengroep 5 (Mechelen-Keerbergen-Heist-op-den-Berg) afgewezen als ongegrond. De rechtbank wees de vordering van 3 overige eisende partijen af als onontvankelijk.
De vordering van eisende partijen betrof de eis om een verbod op het dragen van levensbeschouwelijke kentekens in het schoolreglement onwettig te horen verklaren, verweerders te veroordelen tot het intrekken en schrappen van het verbod onder verbeurte van een dwangsom en de veroordeling van verweerders tot betaling van schadevergoedingen en de gerechtskosten.
Het verbod op het dragen van levensbeschouwelijke kentekens houdt volgens eisende partijen een schending in van:
- de vrijheid van godsdienst;
- de neutraliteitsverplichting van artikel 24, §1, derde lid van de Grondwet;
- het Pedagogisch Project van het GO!;
- het recht op onderwijs;
- het verbod op indirecte discriminatie;
- het verbod op het opdracht geven tot discriminatie en tot schending van de vrijheid van godsdienst;
- het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
De rechtbank oordeelt in eerste instantie dat het, in het kader van de neutraliteitsverklaring van het gemeenschapsonderwijs, aan de Raad van het GO! toekomt om een dergelijk verbod in te voeren.
Met verwijzing naar onder meer het arrest Mikyas e.a. t. België van 16 mei 2024 van het EHRM, oordeelt de rechtbankdat het door de Raad van het GO! opgelegde en door de betrokken scholen in hun reglementen opgenomen verbod om zichtbare levensbeschouwelijke kentekens te dragen, een gerechtvaardigde inmenging is in de vrijheid van godsdienst van de eisende partijen. Eisende partijen bewijzen geen schending op artikel 9 EVRM of artikel 19 van de Grondwet.
De rechtbank oordeelt verder dat het kentekenverbod verenigbaar is met het recht op onderwijs zoals gewaarborgd door artikel 24 van de Grondwet. De rechtbank oordeelt dat de gevolgen die eisende partijen van de maatregel zouden ervaren, niet disproportioneel zijn met de doelstellingen – met verwijzing naar het neutraliteitsbeginsel – die het gemeenschapsonderwijs in het kader van haar onderwijsproject voor ogen heeft.
Eisende partijen voeren naar het oordeel van de rechtbank feiten aan die het bestaan van indirecte discriminatie op grond van één van de beschermde criteria kunnen doen vermoeden. De rechtbank oordeelt evenwel dat deze maatregel geen indirecte discriminatie uitmaakt omdat hij de legitieme doelstelling nastreeft om het neutraliteitsbeginsel van het GO! na te leven. De rechtbank is van oordeel dat het bedoelde verbod noodzakelijk en proportioneel is om deze doelstelling te verwezenlijken. Er is volgens de rechtbank geen discriminatie in hoofde van het GO! aangetoond.
Het bewijs van een schending van het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind ligt volgens de rechtbank evenmin voor.
De rechtbank besluit dat eisende partijen geen ongerechtvaardigde schending van hun grondrechten bewijzen zodat hun vordering wordt afgewezen als ongegrond.